top of page
Vocabulaire
1. Je n'ai pas envie de manger - Ik heb geen zin om te eten:
2. J'ai attrapé une maladie - Ik heb een ziekte opgelopen
3. J'ai une blessure au genou - Ik heb een wond aan mijn knie
4. L'alcool est dangereux pour la santé - Alcohol is gevaarlijk voor de gezondheid
5. Je cherche le cabinet du docteur M. - Ik zoek de praktijk van dokter M.
6. Je voudrais un médicament contre le douleur. - Ik wil een medicijn tegen de pijn.
7. Le médecin va examiner le malade. - De dokter gaat de zieke onderzoeken
8. J'ai 40 de fièvre - Ik heb 40 graden koorts
9. Est-ce que je dois garder le lit?- Moet ik in bed blijven?
10. Vous pensez que c'est grave docteur? - Denkt u dat het ernstig is dokter?
11. Je pense que j'ai la grippe - Ik denk dat ik griep heb.
12. Vous pouvez me guérir?- Kunt u mij genezen?
13. Vous devez allez à l'hôpital - U moet naar het ziekenhuis.
14. L'infirmière va vous faire une piqûre - De verpleegster zal u een een injectie geven
15. Inspirez et expirez.- Adem in en adem uit.
16. J'ai mal au coeur. - Ik ben misselijk.
17. Je prends des médicaments contre l'allergie - Ik gebruik medicijnen tegen de allergie
18. Le docteur dit: je vais vous donner une ordonnance - De dokter zegt: ik ga u een recept geven
19. Le médecin fait un pansement au malade - De dokter doet een verband om bij de zieke
20. Il faut passer une radio à l'hôpital. - U moet een röntgenfoto laten maken in het
21. Où se trouve la pharmacie? - Waar is de apotheek?
22. Le médecin veut prendre la tension. - De arts wil de bloeddruk meten.
23. Il faut prévenir le SAMU! - Men moet de ambulance waarschuwen!
24. J'ai un rendez-vous chez le docteur à 9 heures - Ik heb een afspraak bij de dokter om 9 uur.
25. J'ai un rhume. - Ik heb een verkoudheid.
26. Aïe, ca saigne beaucoup! - Au, het bloedt erg!
27. Le médecin prescrit un sirop - De dokter schrijft een hoestdrankje voor.
28. Je tousse toute la nuit. - Ik hoest de hele nacht.
29. J'ai vomi. - Ik heb overgegeven.
bottom of page